c. De beneficianten

Het is interessant om hier nog eens te constateren dat Dr. Douwe Tietema in zijn testament aan de beneficianten geen enkele verplichting oplegt om een bepaalde studierichting te kiezen. Hij laat ze daarin volkomen vrij, in tegenstelling tot vele vóór en na hem gestichte vrijlenen, die veelal de opleiding tot priester of predikant beoogden. Zelf vroom katholiek geweest zijnde tot aan zijn dood (de reformatie was trouwens in 1528 in Friesland nog niet of althans niet op ruime schaal doorgedrongen) getuigt zulke o.i. van een zekere breedheid van geest.

Het is niet weldoenlijk om uit de eindeloze reeks bewaard gebleven stukken hier allen op te noemen, die in de loop der eeuwen beneficiant van het leen zijn geweest. Wij volstaan hier daarom met enkele min of meer willekeurig gekozen brieven te citeren.

In een afrekening van 1723 vinden wij als beneficianten genoemd Meinardus Atsma, afstammeling uit de broederlijke linie en Franciscus Peter Holcama uit de zusterlijke linie van Dr. Douwe Tietema. Wij citeren uit de afrekening: “De rendant heeft aan Mr. O. Atsma als vader en voorstander van sijn zoon Meinardus Atsma, betaald het jaar pensie wegens broederlijke linie, den 1 Meij 1723 verschenen, ter somma van een honderd Carolus guldens en 16 stuivers”.

“Insgelijks betaald aan Pyter Fransen Holcama als vader en voorstander van sijn zoon Franciscus Peter Holcama het jaar pensie wegens de susterlijke stamme den selve 1 Meij 1723 verschenen, tot gelijke somma van 100 Carolus guldens en 16 stuivers”.

In 1791 was een zekere Georg Maximillian van Eichstorff beneficiant. Zoals bekend moet ieder jaar een getuigschrift worden ingediend, waaruit blijkt dat de beneficiant het leen waardig is. Hier volgt een voorbeeld van een dergelijk getuigschrift van dat jaar.

“Verklaare ik ondergeschrevene, dat de heer Georg Maxmillian van Eichstorff, zoon van den Hoogwelgeboorne heer Lieut. Collonel van het eerste Bataillon van het tweede Regiment Oranje Nassau van Eichstorff, bij anhoudentheyd en door het beoeffenen in taalen en aanverwante weetenschappen en door een onberispelijk gedrag, doorslaande blijken heeft gegeven, dat eerlang der maatschappij van uitsteekende dienste kan zijn, en daarom de bevordering van alle begunstigers overwaardig is.

Breda den 16 Maij 1791

w.g. Johan Jung, Veldprediker van het eerste Bat. van het tweede Regiment Oranje Nassau


De pensie werd daarop toegestaan krachtens volgend schrijven van Burgemeesteren:

“Burgemeesteren der Stad Leeuwarden als collatores van Dr. Douwe Tietema leen authorisren de secretaris Dr. J.F. van Sloterdijck als administrator van gedagte leen te betaalen aan Georg Maxmillian Eichstorff een somma van een honderd Carolus guldens en sestien stuivers ter zake een jaar pensie wegens de zusterlijke lynie van voors. Leen, maij 1791 verscheenen, deeze zal onder quitancie en rekeninge worden gevalideert, Actum den 11 Maij 1791”.

In 1800 en volgende jaren treffen wij wederom de naam Holkema aan. In een brief aan collatoren van Dr. Douwe Tietema leen schrijft Petrus Holkema, predikant te Oostrum en Jonswier:

“Geeft met verschuldigden eerbied te kennen, als vader en voorstander van zijnen zoon Franciscus Holkema, thans wettige praebendarius van Dr. Douwe Tietemaleen en de studiën in de Godgeleerde wetenschappen exercerende onder het onderwijs en bestuur der hooggeleerde professoren van s’lands Universiteit te Franeker gelijk uit nevensgaande getuigschriften blijkbaar is; Hoe dat nu op den eersten Maij 1800 wederom een jaar pensie is verscheenen; om welke te erlangen de suppliant zeer gedienstig verzoekt”.

w.g. P. Holkema

In de jaren 1801 en volgende was tevens een zekere Willem Theodorus van Gorcum beneficiant. Twee getuigschriften over hem, resp. in 1801 en 1804 luiden als volgt:

“De braave jongeling Willem Theodorus van Gorcum gaat voort met een zedig gedrag en groote naarstigheid zijne zeer voordeelige zichtvermogens, onder mijne geleide, tot academisch studiën meer en meer te volmaaken”.

Leeuwarden 3 sept. 1801

w.g. ?

“Dat de zeer voortreffelijke jongeling W.T. van Gorcum gedurende dit verlopen academische jaar mijne wis- en redeneerkundige lessen met vlijt heeft bijgewoond en op dezelve geantwoord, getuige ik hiermede.

Groningen 19 junij 1804

w.g. Prof. J. Baart de la Faille

In 1809 (beneficiant was toen Hendrikus Rosenberg, bloedverwant uit de zusterlijke stam van Dr. Douwe Tietem) treffen wij voor het eerst brieven aan, waarin niet meer gesproken wordt van Burgemeesteren der Stad Leeuwarden, maar van Burgemeester en Wethouderen. Het was in “Franse tijd”, toen veel in staatkundig en ander opzicht werd veranderd. De brieven, welke wij hiervoor aanhaalden, zijn slechts enkele uit lange reeksen. Wij hebben ze hier opgenomen, niet omdat ze van bijzondere aard zijn, maar meer om hun ons thans zo curieus in de oren klinkende stijl, welke de deftigheid, de zedigheid en de eerbied voor het gezag, kortom de geest van die tijd althans voor bepaalde groepen der bevolking, in die dagen weerspiegelt.


terug

verder


terug naar titelpagina